Ontslag op staande voet ten onrechte gegeven

Categorie: Arbeidsrecht

Datum: 30 mei 2024

Een ontslag op staande voet is alleen rechtsgeldig als er een dringende reden voor het ontslag is. Het ontslag dient onder opgave van de dringende reden onverwijld te worden gegeven. Een werknemer kan zijn ontslag op staande voet aanvechten bij de kantonrechter. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.

Een werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij zou hebben ingebroken in het bedrijfspand van zijn werkgever. De werknemer heeft het ontslag aangevochten, omdat de vereiste dringende reden ontbrak. De werknemer is op de avond voor zijn ontslag op staande voet na werktijd het bedrijfspand binnengegaan om zijn gereedschap op te halen. Volgens zijn verklaring was dit heel gebruikelijk binnen het bedrijf en was van een inbraak geen sprake. De werkgever heeft deze stelling niet weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Het ontslag is ten onrechte gegeven.

De werkgever is veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens te late betaling. De werknemer heeft daarnaast recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Deze vergoeding is gelijk aan het loon over de termijn, dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou hebben voortgeduurd. De kantonrechter heeft ook het verzoek van de werknemer om toekenning van een transitievergoeding toegewezen.

De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer wegens het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever in aanmerking komt voor een billijke vergoeding. Bij de vaststelling van de hoogte van deze vergoeding heeft de kantonrechter rekening gehouden met het feit dat de werknemer voor het ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst al had opgezegd. De arbeidsovereenkomst zou dan één maand later zijn geëindigd dan de datum waarop het ontslag op staande voet is gegeven. In dat geval had de werknemer geen recht gehad op verder loon en een transitievergoeding. De werknemer heeft inmiddels ander werk. Deze omstandigheden vormen voor de kantonrechter aanleiding de billijke vergoeding te matigen tot nihil.

Ontslag op staande voet, dat wil zeggen zonder de geldende opzegtermijn in acht te nemen, is een uiterste middel. Daarom stelt de wet daaraan strenge eisen. Voor ontslag op staande voet is een dringende reden vereist. Dringende redenen zijn zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of er een dringende reden is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Het gaat dan onder meer om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet.

Een werkgever ontsloeg een werknemer op staande voet omdat hij structureel en frequent meer gewerkte uren zou hebben genoteerd dan hij had gewerkt. Volgens Hof Den Bosch kon dat niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. De werkgever had een vergelijking gemaakt van de urenverantwoordingsstaten met de gegevens van de black box van de auto van de werknemer. Deze vergelijking was echter gebaseerd op gedeeltelijk onvolledige en van elkaar afwijkende gegevens.

Het ontslag op staande voet is ten onrechte gegeven. De werknemer heeft berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, zodat deze is geëindigd. Op verzoek van de werknemer kende het hof hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst toe. Deze vergoeding is volgens de wet gelijk aan het bedrag van het loon over de geldende opzegtermijn. De werknemer had ook recht op de transitievergoeding, aangezien het einde van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

Daarnaast kende het hof een billijke vergoeding toe omdat de werkgever door het onterechte ontslag op staande voet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof stelde deze vergoeding vast op een bedrag van € 10.000. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding hield het hof rekening met de omstandigheid dat de werknemer binnen twee maanden na het ontslag ander werk had gevonden, zij het tegen een lager salaris. Verder betrok het hof de onterechte beschuldiging van fraude in de beoordeling.