De arbeidsovereenkomst van een werknemer bevatte een concurrentie- en een relatiebeding. Op grond van het concurrentiebeding was het de werknemer verboden om tot een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 40 kilometer van de vestigingsplaats van de werkgever concurrerende activiteiten te verrichten. Het relatiebeding verbood de werknemer om binnen een tijdvak van een jaar na de beëindiging van het dienstverband zaken te doen met of activiteiten te ontplooien voor relaties van de werkgever. Daaronder werden uitdrukkelijk medewerkers en ex-medewerkers van de werkgever begrepen.

Na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ging de werknemer aan de slag bij een nieuw opgerichte concurrent van de oude werkgever. De concurrent was gevestigd op minder dan 40 km van de vestigingsplaats van de werkgever. Bij de nieuwe werkgever trad ook een andere ex-werknemer van de oude werkgever in dienst. De ex-werkgever beriep zich op het concurrentie- en het relatiebeding. De kantonrechter beperkte het geografische bereik van het concurrentiebeding tot een straal van 25 kilometer vanaf het centrum van de vestigingsplaats van de werkgever en verklaarde voor recht dat het de werknemer was toegestaan om bij de nieuwe werkgever werkzaam te zijn.

In hoger beroep voerde de werkgever aan dat de werknemer vanwege het overeengekomen relatiebeding niet in dienst mocht treden bij de nieuwe werkgever. De werkgever meende dat het de werknemer verboden was om gedurende één jaar na uitdiensttreding op welke wijze dan ook met oud-collega’s samen te werken. Dat hield in dat hij niet bij de nieuwe werkgever in dienst mocht treden omdat daar een oud-collega werkzaam was.

Hof Den Bosch overwoog dat een relatiebeding in het algemeen een andere strekking heeft dan een concurrentiebeding. Een relatiebeding is een variant van het concurrentiebeding en verbiedt de werknemer om met relaties of ex-relaties van de werkgever zaken te doen. Gelet op de tekst van het relatiebeding en de omstandigheid dat een specifiek concurrentiebeding was overeengekomen, kon het hof niet inzien waarom de werknemer ervan moest uitgaan dat hij vanwege het relatiebeding niet in dienst mocht treden bij de nieuwe werkgever omdat daar een oud-collega werkzaam was of werd.

De werkgever bestreed de door de kantonrechter aangebrachte geografische beperking van het concurrentiebeding. Het hof vond die klachten terecht. Het concurrentiebeding beperkte het recht op vrijheid van arbeidskeuze niet zo ingrijpend dat de werknemer daardoor onbillijk werd benadeeld. De omstandigheid dat de werknemer, voordat hij bij de werkgever in dienst trad, zijn gehele werkzame leven in de vestigingsplaats van de werkgever had gewerkt vond het hof niet van belang.

Het hof wees het beroep van de werkgever op het concurrentiebeding echter af. De werknemer toonde aan dat zijn vroegere manager expliciet heeft toegestaan dat de werknemer in de vestigingsplaats van de nieuwe werkgever ging werken. Het verweer van de werkgever dat de manager niet bevoegd was om een dergelijke toezegging te doen wees het hof af. De werkgever had ten minste de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van de manager gewekt.