In een arrest uit 2018 heeft de Hoge Raad uiteengezet aan de hand van welke criteria beoordeeld moet worden of binnen een dienstbetrekking sprake is van een verworven recht of een aanvullende arbeidsvoorwaarde. Volgens de Hoge Raad kan niet in algemene zin gezegd worden wanneer sprake is van een verworven recht. De criteria die de Hoge Raad hanteert zijn de volgende:

  1. de inhoud van de gevolgde gedragslijn;
  2. de aard van de overeenkomst en de onderlinge positie van werkgever en werknemer;
  3. de duur van het volgen van de gedragslijn;
  4. de verklaringen van werkgever en werknemer over deze gedragslijn;
  5. de aard van de voor- en nadelen die voor werkgever en werknemer uit de gedragslijn voortvloeien; en
  6. de aard en omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.

Een werknemer in een elektrozaak mocht van de vorige eigenaar afgedankte apparatuur meenemen om deze op te knappen of te herstellen en vervolgens te verkopen. Deze gedragslijn werd vrijwel vanaf het begin van de dienstbetrekking gevolgd. In de periode voor de invoering van strikte recyclingregels bespaarde de oude eigenaar door deze gedragslijn op de kosten van afvoeren van afgedankte apparatuur, terwijl de werknemer een aanvulling op zijn inkomen genereerde met zijn werkzaamheden.

Na een overgang van de onderneming wilde de nieuwe eigenaar een einde maken aan deze gedragslijn. De werknemer stemde daar niet mee in. Zijn collega’s deden dat wel. Naar het oordeel van de kantonrechter was, mede gelet op de periode van 20 jaar waarin de gedragslijn onder de oude werkgever was gevolgd, sprake van een verworven recht.

Voor het antwoord op de vraag of de werkgever de aanvullende arbeidsvoorwaarde mag intrekken is beslissend of de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat het verlangen van de werknemer om de handel in retourgoederen voort te zetten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter beantwoordde die vraag bevestigend. Van belang daarvoor vond de kantonrechter de invoering van strengere eisen voor de recycling van retourgoederen. De werkgever heeft om daaraan te kunnen voldoen een overeenkomst gesloten met een recyclinginstelling. Deze overeenkomst verplicht de werkgever om alle afgedankte elektrische apparaten aan de instelling af te geven tegen een kleine vergoeding. Het continueren van de gedragslijn zou nadelig zijn voor de werkgever door het mislopen van de vergoeding voor ingeleverde apparaten. Daarnaast ondervond de werkgever concurrentie van de handel van de werknemer. De door hem gerepareerde apparaten van duurdere merken werden verkocht voor prijzen die op het niveau lagen van de goedkopere nieuwe apparaten die de werkgever verkocht. De kantonrechter merkte daarbij op, dat het nooit de bedoeling van de oude werkgever is geweest dat de handel in retourgoederen zo’n grote vlucht zou nemen als de werknemer deed voorkomen.

De kantonrechter vond een overgangsmaatregel passend. Die maatregel hield in dat de werknemer de beschikking krijgt over de apparaten die in afwachting van de uitkomst van deze procedure zijn opgeslagen. Daarnaast had de werknemer recht op een financiële compensatie ter grootte van één netto maandsalaris.